In het zeventiende-eeuwse Nederland zijn er nog geen treinen, trams of taxi’s. Het openbaar vervoersmiddel van die tijd is de trekschuit. Een trekschuit is een schip met een roefje dat door een paard of menselijke kracht wordt voortgetrokken van langs de wal. Op 15 maart 1638 werd de trekschuitdienst tussen Leiden, Delft en Den Haag officieel geopend.
Tot 1648 moesten de passagiers bij de “Leidsche dam” (schilderij) overstappen. De schuiten pasten niet door de duiker. Een reiziger moest aan de ene kant uitstappen uit de trekschuit en vervolgens weer instappen in een gereedstaande trekschuit aan de andere kant. Althans dat was de opzet van de dienstregeling. In dat jaar werd de doorgang verbreed en konden de schuiten doorvaren.
Dit overstappen verliep niet altijd zonder problemen, want iedereen wilde op de beste plaats zitten. Het nodige duw- en trekwerk was nodig om deze plek te bemachtigen. Dat gedrag is eeuwen later nog altijd aanwezig. Wie weleens in de spits met de trein heeft gereisd kent dergelijke taferelen. Daarom werd de regel ingesteld dat iedereen op dezelfde plaats moest blijven zitten.
De trekschuit voer volgens een vaste dienstregeling en reizigers moesten een vastgesteld bedrag betalen. Dagelijks reisden acht trekschuiten heen en weer vanuit Delft en Leiden. De reis tussen Leiden en Delft duurde ongeveer drie uur en tussen Leiden en Den Haag circa 2,5 uur.
Op het schilderij is de Leidsche dam afgebeeld met een schuit in het water. Rechtsachter is de koepel van de hervormde kerk , ‘de peperbus’, te zien. De kerk is anno 2012 nog steeds aanwezig, maar de andere huizen zijn door de jaren heen afgebroken of aangepast. Dit schilderij is te zien in het Stadsmuseum Leidschendam-Voorburg.